In Nederland leven er waarschijnlijk meer dan 100.000 mensen onder de radar. Ze zijn illegaal, bestaan officieel niet, hun leven is in stilzwijgen gehuld. Abbas was jarenlang een van hen. Een verhaal over ontheemding, afwijzing en het vinden van een thuis.
Hij is klein van stuk, met vriendelijke ogen. Praten doet Abbas niet veel en daarom zou je hem zo over het hoofd zien. Wie dat doet, mist een verhaal dat je laat stilvallen. Een verhaal dat je elke stap met je meedraagt, wanneer je het hebt gehoord. Eigenlijk wil Abbas alles wat hij zegt liever niet uitspreken. Hij wil opnieuw beginnen, maar daarbij neemt hij alles uit zijn binnenste mee.
Kelder
Abbas’ wieg stond in Afghanistan. Hij groeide op in een doorsnee-gezin met broers en zussen. Zijn leven had normaal kunnen verlopen als er geen auto-ongeluk was geweest. Zijn ouders en een groot gedeelte van zijn familie kwamen daarbij om. Hij bleef alleen achter, samen met een broer. Er kwam een tante uit Iran die de vierjarige Abbas meenam. Ze zou voor hem zorgen. Hij werd gescheiden van zijn broer en trok naar dat andere land. Bij het huis van zijn tante was een garage, waar zijn oom schoenen maakte. De vierjarige Abbas leek hen een ideale werknemer. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat lijmde hij schoenen in elkaar. De kelder was zijn plek. Een plek waar dingen gebeurden die vaak in de stilte blijven.
Bevrijden
Af en toe waren er klanten die er iets van zeiden: zo kon je zo’n jongen toch niet behandelen? Maar wie teveel vragen stelde, kon rekenen op de woede van zijn oom. Dus stelde niemand veel vragen. Totdat de rijke opkoper Hiez hem opmerkte. Hij zag de jongen en kon het niet aanzien dat Abbas zo werd behandeld, jaar in jaar uit, zonder dat hij naar school ging. ‘Wij worden vrienden,’ fluisterde hij de jonge Abbas toe. Hij nam schone kleren mee en stopte hem af en toe wat geld toe. Op een dag sommeerde hij de inmiddels dertienjarige jongen achter hem aan te komen, zonder zijn oom en tante iets te zeggen. Hij zou Abbas bevrijden.
‘Hij bracht me naar een huis waar ik een week moest blijven,’ vertelt Abbas met zachte stem. ‘Na een paar dagen kwam er een echtpaar met een kind. Vanaf nu was ik hun zoon en moest ik doen wat zij zeiden. Dit was mijn nieuwe gezin.’ Abbas reisde met hen naar Turkije en daarna naar Nederland. Alles was nieuw voor hem. Op Schiphol aangekomen, keek hij verwonderd om zich heen. En toen opeens zag hij hen niet meer. Hij keek overal tussen de bagage en ging op zijn nieuwe gezin zitten wachten. Een uur, twee uur, drie uur. Overal om hem heen spraken mensen een andere taal. Er kwam politie op hem af, die hem fouilleerde. Zijn handen werden op zijn rug gebonden en hij werd naar een groot complex gebracht. Daar kreeg hij een tolk en een telefoon; maar wie moest hij bellen? Zo werkt mensensmokkel.
Na twee weken detentiecentrum kwam Abbas bij het NIDOS terecht, dat minderjarige asielzoekers opvangt. De ongeletterde Abbas mocht voor het eerst in zijn leven naar school. ‘Ik vond het heerlijk om mijn naam te kunnen schrijven. Ze gaven mij de keus of ik in een pleeggezin wilde wonen en ik ging daarmee akkoord. Bij deze Nederlandse familie vond ik iets van een thuis, al was het moeilijk om opnieuw mensen te vertrouwen. Als donkere gedachten mij besprongen, had ik veel aan sport en school. Het leidde mij af van de onrust die ik vanbinnen voelde.’
Maar toen werd hij 18 jaar en bij zijn meerderjarigheid hoorden nieuwe regels. Weer moest hij afscheid nemen van een gezin. In het AZC waar hij vanaf dat moment verbleef, werd zijn situatie opnieuw onder de loep genomen en na een jaar volgde de beslissing: terug naar Afghanistan. Maar hoe? En waarheen? ‘In één avond heb ik al mijn spullen gepakt en toen begon mijn zwervende bestaan.’
Bestaansrecht
Als Abbas spreekt over deze tijd, wordt hij nog kleiner dan hij al is. Liever zwijgt hij over de periode waarin hij van slaapplek naar slaapplek zwierf. Een jongen zonder thuis, zoekend naar bestaansrecht.
En dan op een dag merkt iemand hem op. Een man. Maar waarom zou hij wel te vertrouwen zijn? Tot zijn grote verrassing spreekt deze Rien zijn taal. En hij zorgt voor een slaapplek bij een gezin in de Utrechtse wijk Kanaleneiland.
Abbas zit er nu aan tafel, in een gewone huiskamer. Ook de mensen in dit huis – Henk en Elmarie – moest hij leren kennen. Ze bleken oprecht en liefdevol en ontvingen hem als een zoon. Abbas: ‘Op deze plek voel ik me voor het eerst sinds lange tijd weer veilig. Rien nodigde me ook uit om naar een conferentie met landgenoten te komen. Daar spraken ze over God en over liefde. Ik ging erheen, want ik had niets te verliezen. Toen ik daar aankwam en de liefde in de zaal voelde, wist ik dat dit het was waar ik altijd naar had gezocht. Iraniërs, Hazara en Pastho-mensen door elkaar heen. Landen en stammen die elkaar normaal bevechten, maar hier koffie voor elkaar haalden. Liefde, vertrouwen en respect; die woorden hingen daar in de lucht. Dus ben ik voor het kruis gaan staan en heb ik gezegd: “God, hier ben ik, Abbas. Dit is mijn leven en U weet alles. Hier ben ik. Geef mij rust.”’
Daar voor het kruis, tussen al die mensen, kreeg Abbas een ‘status’: hij mocht er zijn. Hij liet zich dopen in een kerk als teken dat hij deze allesomvattende Liefde wilde aanvaarden. Niet wetend dat dit geloof hem een half jaar later ook een status voor de Nederlandse wet zou bezorgen: in Afghanistan worden christenen namelijk gemarteld en gedood vanwege hun geloofsovertuiging.
Opeens is er sprake van een toekomst. ‘Mijn leven begint nu pas en ik wil leven in het heden vanuit vertrouwen, liefde en respect. De onrust zit nog in mijn lijf. Ik ken deze woorden pas net en moet ze nog onderzoeken, leren en ontdekken. Ik verlang dat ze de basis worden van mijn bestaan, want het zijn cadeaus die ik gekregen heb en waar ik nu ook van wil uitdelen.’ Vastberaden: ‘Ik ga weer op weg, op zoek naar wie ik mag zijn. Ik wil opnieuw vertrouwen.’ tekst: Mirjam van der Vegt